Recensies
437
de plattelandsgemeenten in de negentiende eeuw zou derhalve niet het gevolg geweest zijn van
een verstoring van de traditionele habitus, verstoring die onvoldoende door de kerkelijke infrastructuur werd ondervangen. Integendeel, de mindere kerkgebondenheid zou van oudsher juist
een integrale component van deze habitus gevormd hebben. Volgens Adriaens moet men dieper
en verder in het verleden gaan zoeken, tot in de zestiende eeuw. De geografische factor krijgt
hier een groot gewicht: Zuid-Oost-Vlaanderen was een onherbergzaam grensgebied met veel
heuvels en bossen, weinig sociale controle, veel armoede en criminaliteit. Ketters en protestanten vonden hier refuge. De mindere katholieke kerkgebondenheid dateerde al van de zeventiende eeuw.
Gita Deneckere
H. S. Zamuel, Johannes King. Profeet en apostel van het Surinaamse land (Dissertatie Utrecht
1994, Mission VI; Zoetermeer: Boekencentrum, 1994, iv + 243 blz., ISBN 90 239 1950 5).
Dit boek is een handelsuitgave van een theologisch proefschrift, verdedigd aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Uit het boek blijkt, dat de auteur zendeling is van de evangelische broedergemeente te Suriname en tijdens zijn theologische studie gefascineerd is geraakt door een van zijn
voorgangers, Johannes King, die in de vorige eeuw als zendeling van hetzelfde kerkgenootschap
werkzaam is geweest onder de Surinaamse boslandcreolen. Dit proefschrift bevat bijzonder
weinig historische informatie, hoewel de jonge doctor de lezer belooft 'de persoon en het werk
van Johannes King (ca. 1830-1898) te plaatsen tegen de achtergrond van zijn tijd, de zin en de
samenhang van zijn woorden en daden aan te geven en na te gaan of, en zo ja, op welke wijze
deze relevant zijn voor kerk en zending in het contemporaine Suriname' (1). De beloofde
achtergrond stelt echter niet veel voor: de geschiedenis van de kolonisatie, plantagelandbouw
en slavernij wordt in vier (!) bladzijden afgedaan. Opmerkelijk is overigens de visie van de
auteur, dat de Europese kolonisten, die zich te Suriname vestigden, niet van het land hielden en
(daarom?) de rivieren van de kolonie niet van bruggen hebben voorzien. Fout is de mededeling,
dat de kinderen, geboren uit verbintenissen tussen Europeanen en slavinnen, meestal werden vrij
verklaard. Voorts onderschrijft de auteur de—nog steeds wijd verspreide — mythe dat de harde
lijfstraffen Suriname tot de hardvochtigste slavenkolonie ter wereld maakten. De inleidende
informatie over de Surinaamse marrons is gelukkig uitvoeriger en preciezer.
Het pièce de resistance van dit proefschrift vormen de reisverslagen van Johannes King, die
deze prediker heeft bijgehouden tijdens zijn tocht naar Boven Suriname in 1866 en naar de
Matawai in 1890 en 1894. Deze verslagen zijn in het Sra-tongo geschreven en door de auteur
in extenso opgenomen, voorzien van een vertaling. Hieruit blijkt dat de boslandcreolen tot het
einde van de vorige eeuw maar zeer ten dele het christendom hadden geaccepteerd. King bericht
jammer genoeg vrijwel niets over de maatschappelijke situatie. Wat voor invloed had de
afschaffing van de slavernij gehad? Was er rond 1900 al sprake van een trek naarde stad? De
reisnotities van King bespreken slechts diens niet aflatende strijd tegen het traditionele geloof
van de bosnegers. Daarom ligt het voor de hand dat de auteur meer uitwijdt over de theologische
dan over de historische achtergrond van deze zendeling. Een uitzondering vormen de pagina's
207-217, waarin fragmenten uit het 'dresieboekoe' van King worden vertaald en waarin de lezer
een aantal wonderbaarlijke recepten aantreft tegen verstopping, vermoeidheid, stuipen en
impotentie.
P. C. Emmer
438
Recensies
G. B. Janssen, Baksteenfabricage in Noord-Brabant in de negentiende en twintigste eeuw
(Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland XCII; Tilburg: Stichting zuidelijk
historisch contact, 1992, xxvi + 293 blz., ƒ62,50, ISBN 90 70641 42 9).
De auteur is de kenner bij uitstek van de geschiedenis der Nederlandse baksteenfabricage. Nadat
hij eerst in 1987 zijn dissertatie over deze bedrijfstak in geheel Nederland 1850-1920 het licht
deed zien, publiceert hij nu over Noord-Brabant 1850-heden. Het jaar 1850 is gekozen omdat
de Brabantse steenfabricage daarvóór ambachtelijk was en hoofdzakelijk voor lokaal verbruik
functioneerde. Daama ging deze industrie pas werkelijk iets voorstellen als gevolg van
mechanisatie en met name de invoering van de ringoven.
Evenals de dissertatie is dit Brabantse boek zeer breed van aanpak, een soort integrale
bedrijfstakgeschiedenis. Essentieel voor een goed begrip van de bedrijfstak is een inzicht in de
plastische en chemische kenmerken der diverse klei- en leemsoorten en in de geografische
ligging ervan. Het boek start met een beschrijving van die kenmerken. Vervolgens stelt de auteur
het economisch perspectief aan de orde: de fasen van groei en bloei (1850-1899), voortgezette
maar soms onderbroken groei ( 1900-1920), depressie en crisis ( 1920-1940) en ten slotte na 1945
en tot beginjaren zestig hausse onder invloed van de volkshuisvestingspolitiek, na 1966 gevolgd
door malaise en, in de jaren zeventig en tachtig, saneringen en sterke bedrijfsconcentraties. Deze
ontwikkelingen — gekwantificeerd in aantallen fabrieken, produktiecijfers en werkgelegenheid — worden in verband gebracht met vraag- en afzetfactoren, afzetprijzen, arbeidsproduktiviteit en buitenlandse concurrentie. Vervolgens behandelt Janssen de afzonderlijke Brabantse
vestigingsregio's en -plaatsen en schetst hij korte portretten van een groot aantal afzonderlijke
baksteenondernemingen. Voortdurend wordt vergeleken met de baksteenfabricage elders in
Nederland, vooral in de regio's der grote rivieren waar de grootste grondstofconcentraties
liggen. Brabant is in gewicht het tweede Nederlandse produktiegebied. De beschrijving van de
economische kenmerken wordt afgesloten met een hoofdstuk over het produktieproces in zijn
diverse stadia van grondstofwinning tot eindprodukt, waarbij onder meer de mechanisatie en de
soorten arbeidshandelingen aan bod komen.
Wat opvalt aan de daarna behandelde sociale verhoudingen en toestanden is de trage opkomst
van werknemers- en werkgeversorganisaties. Pas in 1923 ontstaat de NV Steenhandel NoordBrabant, die een commerciële functie, regulering van de afzet, heeft. In 1928 wordt de RK
Vereniging van werkgevers in de Brabantse steenindustrie opgericht. Deze bemoeit zich met
sociale regelingen, met name de CAO. In de crisis der jaren dertig keerden fabrikanten de
vereniging de rug toe. De steenarbeiders kenden aanvankelijk lage sociale status, seizoensgebonden arbeid en sterke mobiliteit, factoren die samen met desinteresse van de bestaande
vakbeweging, in de steenbakkerijsector het ontstaan van bonden vertraagden. In 1916 ziet de RK
Steenarbeidersbond St. Stephanus het levenslicht. In het begin der behandelde periode was er
nog veel vrouwen- en jongensarbeid, maardie nam in de jaren tot het einde der negentiende eeuw
aanzienlijk af door arbeidswetgeving maar vooral door de technische ontwikkeling. De lonen
waren eerst nog onvoldoende. Later nam de status der arbeiders toe als gevolg van de
mechanisatie en, in de jongste jaren, door automatisering.
Het boek sluit met een hoofdstuk waarin, als min of meer losse onderwerpen, de specifieke
Brabantse kenmerken of Brabantse accenten worden besproken, waarbij het in hoofdzaak om
bedrijfseconomische onderwerpen gaat. De veelomvattendheid van aspecten maakt dit boek
aantrekkelijk. De vergelijkingen zowel op economische als sociale kenmerken met de Nederlandse bedrijfstak elders in Nederland doet het eigene van de Brabantse steenfabricage goed
uitkomen. Het boek plaatst de bedrijfstak in de macro-economische ontwikkelingen, maar daalt
ook af naar het niveau van aparte gemeenten en individuele ondernemingen.