[go: up one dir, main page]

Academia.eduAcademia.edu
Landschap in de EHS; EHS in het landschap Forum De Ecologische Hoofdstructuur is de afgelopen vijftien jaar het belangrijkste thema van het Nederlandse natuurbeheer geweest. In de discussies over de EHS ging het vooral over de inrichting van ‘nieuwe natuur’, over ‘land teruggeven aan de natuur’ en over natuurdoeltypen. Het landschap speelde een zeer ondergeschikte rol. In deze bijdrage vraag ik mij af wat vijftien jaar EHS voor het landschap heeft betekend. Ik concludeer dat de oorspronkelijke verwachtingen niet zijn waargemaakt en kansen zijn gemist. HANS RENES Natuur en landschap zijn voor veel mensen bijna synonieme aanduidingen voor het land buiten de stad. Nog steeds is het in het spraakgebruik normaal om te zeggen dat iemand de natuur in gaat als hij of zij gaat fietsen door een veenweidegebied of een Veluwse dennenakker. In het Nederlandse beleid worden de beide termen wel duidelijk onderscheiden. Daarbij wordt de term ‘landschap’ veelal gebruikt voor dat deel van onze omgeving dat door mensen is vormgegeven, terwijl ‘natuur’ gaat over het deel dat ‘vanzelf’ groeit. Deze scheiding is echter wat al te simpel en daarom wil ik in het eerste deel van mijn betoog de beide begrippen nader definiëren. Landschap De term ‘landschap’ heeft een lange geschiedenis en een groot aantal betekenissen. Kort samengevat zijn er twee richtingen: een territoriale en een visuele. De eerste is het oudst en in deze betekenis valt het begrip ‘landschap’ ongeveer samen met het begrip regio: de territoriaal gebonden samenleving en de relatie daarvan met de fysieke omgeving. Ook de bijbehorende bestuursvorm, inclusief de bestuurders zelf, en het geheel van gebruiksrechten op het land vielen binnen het begrip ‘landschap’, zoals dat bijvoorbeeld ook bij ‘waterschap’ het geval is (Hidding et al., 2001: 9; Olwig, 1996). Rond de zestiende eeuw begonnen schilders in de Lage Landen afbeeldingen van de omgeving te maken die aan- geduid werden als ‘landschappen’. Vanaf die tijd kon een landschap aan de muur worden gehangen. Vervolgens werd ook het afgebeelde object zelf meer en meer als ‘landschap’ aangeduid. ‘Landschap’ werd daarmee een visueel begrip, dat verwees naar een esthetische belevenis, een soort driedimensionale ansichtkaart. De manier waarop wij naar landschappen kijken, is sterk beïnvloed door onze cultuur. Vele eeuwen van landschapsschilderkunst hebben geleid tot de vorming van conventies die onze waarneming sturen. De meeste landschapsschilderijen, maar ook de landschapsfoto’s die we op vakantie maken, hebben een vaste opbouw met de horizon op éénderde van onder of boven, met een diagonaal van linksboven naar rechtsonder, met een donkere voorgrond en een afsluitende horizon. Onze waarneming toont daarmee bijvoorbeeld de invloed van het lineaire perspectief, dat in de renaissance in Europa werd ontwikkeld. Wie de landschapsschilderijen uit andere culturen (bijvoorbeeld die van de oorspronkelijke bewoners van Australië) naast de onze legt, ziet hoezeer waarneming cultureel bepaald is. De geograaf Denis Cosgrove spreekt van een, typisch Europese, ‘landscape way of seeing’, landschap als een manier van kijken (Cosgrove, 1984). Recent is overigens de waarneming van landschappen verbreed naar andere zintuigen. In Engelstalige literatuur komen we intussen termen als ‘soundscapes’, ‘smellscapes’ en ‘feelscapes’ tegen. De verschillende betekenissen lopen nog altijd door elkaar. Landschap en de EHS 109 Dr. J. Renes Universiteit Utrecht, faculteit der Geowetenschappen, Postbus 80115, 3508 TC Utrecht. j.renes@geo.uu.nl Foto Aat Barendregt www. geo.uu.nl/pictures/barendregt Je hebt natuurlijk de natuur en die is ook wel mooi, daar niet van, maar na vijf en een halve dag ben ik tot de ontdekking gekomen dat de omtrek van Haarlem veel mooier is. Ik zal dat hier niet hardop zeggen, maar het is wel zo. En dan: ik ben niet zo'n erg natuurmens. Ik beschouw de natuur meer als de afstand tussen twee steden. Godfried Bomans, Dagboek van Rottumerplaat, 14 juli 1971 Zo staat de Duitse term ‘Landschaft’ nog dicht bij de oude betekenis, terwijl het Engelse woord ‘landscape’ juist erg visueel is. In Engeland is het oude Angelsaksische woord ‘landscipe’ dan ook al in de middeleeuwen verdwenen en is het huidige woord landscape geïntroduceerd door Nederlandse schilders. In Nederland kunnen we de oude betekenis nog herkennen in een fossiele term als ‘de olde landschap’, een historische aanduiding voor Drenthe. Maar ook de betekenis die de meeste landschapsecologen hanteren, die landschap omschrijven in termen van relaties, zit erg dicht bij de oude betekenis. Een voorbeeld is de definitie van Schroevers (1982: 37): “een landschap is een relatiestelsel (…) dat een door zijn uiterlijke verschijningsvorm te onderscheiden deel van de terrestrische ruimte is.” Daarentegen is de visuele uitleg bij het grote publiek meer geworteld. De overeenkomst tussen al die betekenissen is, dat ze allemaal iets met waarneming te maken hebben. Voor het beleid zijn beide betekenissen van belang. Het visuele landschap is, zoals hierboven bleek, vooral een constructie die zich in ons hoofd bevindt. Dit landschap beschrijven we vooral in esthetische termen: mooi of lelijk, groot- of kleinschalig, open of gesloten. Daarentegen is het landschap in de betekenis van een waarneembaar gebied eveneens een mentale constructie, maar tegelijk ook enigszins te objectiveren. We kunnen de elementen en structuren waaruit dat landschap is opgebouwd, beschrijven en in kaart brengen. Natuur De term ‘natuur’ is al even complex als ‘landschap’. Van Dale noemt maar liefst elf betekenissen, waarvan er een groot aantal over de aard van de mens gaat. Uitdrukkingen als “de menselijke natuur”, “zijn natuur volgen” en “de natuur gaat boven de leer” verwijzen allemaal naar het aangeboren, niet door opvoeding of cultuur bepaalde deel van het menselijke gedrag. Daarnaast wijst de term naar 110 Landschap de omgeving en ook daarbij gaat het vooral om het deel dat niet door de mens beïnvloed is. Om nogmaals Van Dale te citeren: “wat de mens om zich heen ziet en wat beschouwd wordt als nog niet door de mens gewijzigd, het landschap”, waarbij de laatste toevoeging curieus is. Waar het gaat om het beheer van onze omgeving wordt de term natuur echter vooral gebruikt voor dat wat zonder menselijk ingrijpen bestaat. Nederland kent veel natuur in de zin van planten, dieren en leefgemeenschappen die grotendeels zonder menselijk ingrijpen bestaan en zich reproduceren. Nederland kent echter geen ecosystemen zonder menselijke invloed; het Nederlandse landschap is een cultuurlandschap. Daarin is ons land echter niet uniek; ook elders op de wereld bestaan dergelijke systemen zonder menselijke invloed vrijwel niet. Het ecosysteem dat er op dit moment in Nederland zou zijn als er geen mensen woonden, heeft zelfs nooit eerder bestaan. Toen dat systeem na de laatste IJstijd in het zicht kwam, vond er al menselijke invloed plaats via jacht en enige mate van selectie. Ook zijn er aanwijzingen dat mensen tijdens het Mesolithicum al open plekken in bossen hebben gecreëerd (zie onder andere Davies et al., 2005). Met de introductie van de landbouw – in het lössgebied ongeveer 7000 jaar geleden, op de zandgronden zo’n duizend jaar later – nam de invloed van de mens verder toe. De beuk, die nu in delen van Nederland de neiging heeft om bossen te gaan overheersen, begon zijn opmars pas rond het moment waarop de mens, door het uitoefenen van landbouw, een sterker stempel op het landschap begon te zetten. Het natuurlijke landschap kennen we dan ook alleen uit modelmatige studies en, onvolledig, uit vergelijking met redelijk natuurlijke systemen elders op de wereld. Ook daar blijkt bij historisch onderzoek echter vaak dat die ecosystemen door menselijke invloed zijn veranderd. Zo blijkt het bos van Bialowiezca een lange geschiedenis als jachtgebied te hebben (Schama, 1995). Re23(2) cente studies wijzen er zelfs op dat het Amazonegebied vijf eeuwen geleden veel dichter bevolkt was dan tegenwoordig en in feite voor een groot deel uit secundair bos bestaat, wat uiteraard geen reden is om er minder waarde aan toe te kennen (Denevan, 1992; Mann, 2006). Nog afgezien van de vraag in hoeverre ecosystemen door menselijke invloed zijn veranderd, kunnen we natuur niet los zien van de maatschappij (Cronon, 1995; Mels, 1999). Om te beginnen wordt natuur vaak gepresenteerd als ‘landschap’, als een manier van kijken dus. De natuurfotografie toont ons in veel gevallen de natuur via landschapsfoto’s. Daarbij is de waarneming, waardering en betekenisgeving van natuur het werk van mensen. Natuur bestaat zonder mensen, maar krijgt alleen betekenis binnen de context van de menselijke samenleving. Daarmee zouden we natuur zelfs tot het domein van het cultuurlandschap kunnen rekenen. Zonder cultuur wordt er ook geen natuur onderscheiden. De natuur zoals wij die beleven, is tot op zekere hoogte een sociale constructie, waarvan de betekenis maatschappelijk is bepaald en varieert in ruimte en tijd (Castree, 2005). Wie op de website van het ministerie van LNV het zoekwoord ‘vlinders’ intikt, wordt doorverwezen naar gegevens over beschermde dieren en over natuurbeheer. Wie ‘rupsen’ intikt wordt doorverwezen naar de Nieuwsbrief van de Plantenziektenkundige Dienst. Natuur- en landschapsbeheer tot 1980 De ruimte ontbreekt hier om uitgebreid in te gaan op de wijze waarop de Nederlandse natuurbescherming in de loop van de afgelopen eeuw met de begrippen ‘natuur’ en ‘landschap’ is omgegaan (Keulartz et al., 2000). Kort samengevat, is de eerste term vooral gebruikt door natuurbeschemingsorganisaties, zoals de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Voor deze organisaties stonden planten en dieren, gaandeweg steeds meer in hun onder- linge samenhang en als deel van ‘natuurlijke’ ecosystemen, centraal. Daarentegen is de bescherming van ‘landschappen’ in Nederland vooral begonnen bij planologen, die de nadruk legden op de visuele kwaliteiten (‘landschapsschoon’) en recreatieve mogelijkheden van landschappen die in onderlinge wisselwerking van natuurlijke en cultuurlijke ontwikkelingen waren gevormd. In de eerste helft van de twintigste eeuw groeiden de sectoren van de natuur- en landschapsbescherming naar elkaar toe. Een van de redenen was het inzicht, dat de beschermde natuur vrijwel geheel bestond uit cultuurlandschappen die hun kenmerken door menselijke activiteiten hadden gekregen. Gebieden zoals heidevelden en stuifzanden dienden niet alleen beschermd, maar ook beheerd te worden om hun kenmerken te behouden. Daarnaast bleek het steeds noodzakelijker om reservaten te beschermen tegen invloeden van buitenaf, zoals ontwatering en bemesting door boeren in de omgeving. Planologen en natuurbeschermers richtten in 1931 de Contactcommissie inzake Natuurbescherming op, een van de voorgangers van de Stichting Natuur en Milieu. De Contactcommissie heeft jarenlang een aparte werkgroep gehad die zich met cultuurlandschappen bezighield (Dekker, 1993). De bioloog Victor Westhoff, een van de leden van de genoemde werkgroep, maakte een onderscheid tussen verrijkende en verarmende invloeden van de mens en legde daarmee de basis voor een langdurige samenwerking tussen natuur- en landschapsbescherming (Van der Windt, 1995). Overigens had die samenwerking in de naoorlogse jaren weinig succes in de strijd tegen de systematische afbraak van de oude, natuurrijke cultuurlandschappen door de moderniserende landbouw. De opkomst van ‘nieuwe natuur’ na 1980 In de jaren tachtig vond een bezinning plaats. Een deel van de natuurbescherming koos voor een nieuwe strateLandschap en de EHS 111 gie, waarin stukken land aan de landbouw werden onttrokken en volledig als natuur ingericht. Het resultaat wordt vaak (en ook in dit artikel) aangeduid met de term ‘nieuwe natuur’ en geplaatst tegenover de ecologisch waardevolle (agrarische) cultuurlandschappen die dan ‘oude natuur’ worden genoemd. Baanbrekend waren de ontwikkelingen in de Oostvaardersplassen, een gebied in Flevoland dat een tijdlang in een planologisch vacuüm aan zichzelf werd overgelaten en zich in korte tijd ontwikkelde tot een rijk vogelgebied. Een andere aanjager was het plan Ooievaar voor het rivierengebied, dat ervoor pleitte de uiterwaarden ‘terug te geven aan de natuur’. Uitvoering werd mogelijk door veranderingen in de landbouw, met name in de melkveehouderij die door de instelling van quota (1984) aan een productieplafond werd gebonden. Omdat de productie per hectare en per koe nog bleef stijgen, had de landbouw grond over. In de loop van de jaren tachtig begonnen al de nodige studies te verschijnen over de gevolgen van een terugtrekkende landbouw (Meeus, 1988; Padding & Scholten, 1988; WRR, 1992). In theorie was ook een andere strategie mogelijk geweest, namelijk extensivering. Een keuze voor een meer extensieve landbouw was gunstig geweest voor de resterende oude cultuurlandschappen en de bijbehorende natuurwaarden. Zowel de landbouw, het ministerie van LNV als de meeste ecologen kozen echter voor de strategie van een scherpe scheiding van functies (Heyd, 2005: 350). De landbouw ging marginale gronden, zoals de uiterwaarden, afstoten waarna die gebieden werden omgezet in ‘nieuwe natuur’. De verdere intensivering van de landbouw in de binnendijkse gebieden, die ook in het plan ‘Ooievaar’ wordt voorgestaan, maakte dat de landbouw en de natuurontwikkeling het samen goed konden vinden. Natuur werd, net als landbouw, een sectoraal belang dat voornamelijk werd uitgedrukt in hectares. Uiteraard leidde het wel tot een verlies aan natuur en landschap 112 Landschap in de overgebleven landbouwgebieden, een effect dat in de discussies nogal eens wordt vergeten. Het Natuurbeleidsplan dat de EHS introduceerde kwam uit in 1989, precies op het moment dat de balans begon door te slaan naar de ‘nieuwe natuur’. Dit heeft een duidelijke invloed gehad op de invulling van de EHS. Als het Natuurbeleidsplan tien jaar eerder of later zou zijn uitgebracht, zouden de plannen voor de EHS meer landschap en minder ‘nieuwe natuur’ hebben bevat. In 1999 kwam bijvoorbeeld de Nota Belvedere uit, die juist een grote impuls gaf aan het werken met historische landschappen. Binnen de natuur- en landschapsbescherming zijn de jaren negentig gedomineerd door de tegenstelling tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ natuur. Daarbij omvat de term ‘oude natuur’ zowel de traditionele natuurreservaten, waarin vaak halfnatuurlijke ecosystemen worden beheerd, als de oude cultuurlandschappen. De strijd tussen ‘oude’ en ‘nieuwe natuur’ werd een tijdlang met de nodige decibellen gevoerd, vooral omdat veel voorstanders van ‘nieuwe natuur’ weinig op hadden met de oude cultuurlandschappen. De voorstanders van ‘oude’ en van ‘nieuwe natuur’ verschillen in doelstellingen, ethische uitgangspunten, inspiratiebronnen en werkwijzen. Wat die ethische uitgangspunten betreft, is er in de natuurbescherming vanouds een duidelijke stroming die een sterke nadruk legt op natuurlijke ecosystemen. Het belangrijkste ethische argument voor natuurbehoud is dat alle levende wezens, los van hun nut voor de mens, recht hebben op leven. Over het algemeen is hun opvatting dat ‘nutteloze’ natuurlijke landschappen meer bescherming behoeven dan cultuurlandschappen. Degenen die opkomen voor historische cultuurlandschappen vinden hun wortels eerder in de ethiek van de kunst, waarin een historisch landschap als weerslag van vroegere menselijke cultuur vergelijkbaar is met de schilderijen van Rembrandt of de middeleeuwse kathedralen. 23(2) ‘Nieuwe natuur’ als landschap Alvorens nader in te gaan op de invloed van de EHS op het landschap, moet allereerst worden opgemerkt dat ‘nieuwe natuur’ ook een vorm van landschap is. Het referentiebeeld voor ‘nieuwe natuur’ is de situatie zonder menselijk ingrijpen, een situatie die, zoals hierboven al beschreven, slechts uit (re)constructies bekend is. De nieuwe natuur wordt aangelegd in een landschap dat al duizenden jaren, vaak onomkeerbaar, door mensen is beïnvloed (onder meer Louwe Kooijmans, 1997). Het gebruik van termen als ‘echte’, ‘authentieke’ of ‘oernatuur’ berust dan ook op illusies. Een dergelijke terminologie verhult bo- vendien dat de ‘nieuwe natuur’ wel degelijk ontworpen wordt en alleen al daardoor onder het cultuurlandschap valt. Het graven van heuvels en waterpartijen, regulering van de waterstand en de bepaling van de dichtheid aan grote grazers zijn zaken die uit de hoofden van ontwerpers voortkomen en niet vanwege de natuur gegeven zijn. Het resultaat is een ontworpen landschap (Bijlsma, 1995) dat ons zelfs uitermate bekend voorkomt, namelijk het parkachtige landschap dat misschien wel een rol speelde in het ontstaan van de mensheid en dat ons daarom zo prettig aandoet. Het is het type landschap dat we in middeleeuwse wildparken aantreffen en dat sinds de achtFiguur 1 Het New Forest in Zuid-Engeland is van oorsprong een middeleeuws wildpark, dat in de elfde eeuw aanzienlijk is uitgebreid over voormalig cultuurland. Het gebied bood door de eeuwen heen jachtwild en hout. Daarnaast hebben boeren het gebied gebruikt als weidegrond voor schapen, paarden en runderen. Het resultaat is een zeer afwisselend cultuurlandschap. Landschap en de EHS 113 tiende eeuw ook onze tuinen en plantsoenen domineert. Een van de belangrijkste bedevaartplaatsen voor ontwerpers van ‘nieuwe natuur’ is het New Forest (figuur 1), een middeleeuws wildpark in Engeland dat al bijna duizend jaar op traditionele wijze, maar wel behoorlijk intensief, wordt beheerd (Renes, 2005). De discussie is daarmee weer terug op het niveau van een dikke eeuw geleden, toen de natuurbescherming nog leefde vanuit de gedachte dat natuur en mens gescheiden waren. De mens was de verwoester van het Paradijs –dat overigens in de Bijbel wordt omschreven als een tuin – en diende uit de natuur te worden verwijderd. Het voorbeeld voor deze manier van denken zijn de negentiende-eeuwse Amerikaanse National Parks – Stevens (1997) spreekt van het Yellowstone-model – waaruit de oorspronkelijke bevolking die het gebied de afgelopen duizenden jaren had beheerd, werd verjaagd. In Nederland zien we soms dat de koeien van de boer – als zijnde onnatuurlijk – plaats moeten maken voor Schotse hooglanders die vervolgens hun rol overnemen. Uitgangspunt lijkt een negatief mensbeeld te zijn: de natuur is goed en de mens is, zoals dat in calvinistische termen heet, van nature slecht en geneigd tot het kwade. Aan schrijver dezes, liefhebber van muziek, architectuur en historische landschappen, is dit eenzijdige mensbeeld niet besteed. De waarde van ‘oude natuur’ Bij alle aandacht voor de aanleg van nieuwe natuur dreigde wel eens te worden vergeten dat er ook nog ‘oude natuur’ was: de oude, ecologisch rijke cultuurlandschappen die ooit aan de wieg van de natuurbeschermingsgedachte stonden. Die landschappen komen overigens zowel binnen als buiten de EHS voor. Veel van de belangrijkste liggen er binnen omdat de EHS in het begin is opgebouwd door alvast alle beschermde natuur- en landschap erin onder te brengen. De reëel bestaande EHS was dan ook 114 Landschap zeker in de beginjaren voor een groot deel samengesteld uit agrarische cultuurlandschappen die in de loop van de jaren om hun natuur- en landschappelijke waarden waren aangekocht of anderszins (Relatienota) veilig gesteld. Het is te makkelijk om dergelijke oude cultuurlandschappen uitsluitend te beschouwen als tweederangs natuur. In de eerste plaats zijn er bijzondere natuurwaarden, waaronder een aanzienlijk deel van onze rode lijst- en habitatsoorten, verbonden met gebieden die lange tijd een bepaald beheer hebben gekend. Juist de historische dimensie die bij dergelijke natuur hoort, maakt dat delen ervan moeilijk ‘maakbaar’ zijn. Daarbij komt, dat (oude) cultuurlandschappen niet alleen van belang zijn om hun ecologische, maar ook om hun cultuurhistorische en belevingskwaliteiten (zie bijvoorbeeld Van Etteger, 1999; Bervaes, 2004). Een beheer dat op die kwaliteiten is gericht zal bredere doelen stellen dan een sectoraal natuurdoel. Dat maakt het ook zo misplaatst om agrarisch natuurbeheer, dat zowel op natuur- als op landschapsdoelen is gericht, alleen te toetsen aan de ecologische doelstelling en vervolgens te concluderen dat ‘pure natuur’ beter is voor de ecologische kwaliteiten dan ‘boerennatuur’. Naast biodiversiteit is er ook (nog steeds) landschappelijke diversiteit, alhoewel deze de laatste halve eeuw wel sterk verminderd is. Schaalvergroting is niet de enige ontwikkeling en iedere regio reageert anders op de krachten van schaalvergroting en globalisering, maar het lijkt toch wel vast te staan dat de uniformerende tendensen in het landschap sterker zijn dan de tegenbeweging. Zo is de enorme variatie aan heggen en houtwallen, met per gebied verschillende boom- en struiksoorten en verschillende vormen van onderhoud, grotendeels verdwenen door de opkomst van prikkeldraad (Burny, 1999; Dirkmaat, 2005). Evenzo is de variatie aan gewassen en veerassen sterk verminderd. Wanneer de landschappelijke diversiteit op zijn hoogst was, is moeilijk aan te geven. Wel kunnen we zeg23(2) gen dat de lengte aan heggen en houtwallen rond 1920 haar hoogtepunt moet hebben bereikt. De historisch-geograaf Leenders sprak in dit verband van ‘de climax van het gesloten landschap’ (Leenders, 1995). Tot die tijd werden nieuwe ontginningen omgeven door levende afscheidingen; nadien begon de snelle opkomst van het prikkeldraad, korte tijd later gevolgd door de eerste ruilverkavelingen. Bij de cultuurhistorische kwaliteiten gaat het niet zozeer om een referentiebeeld (bijvoorbeeld het negentiendeeeuwse landschap), maar om de tijdsdiepte en de historische gelaagdheid van het landschap. Het landschap draagt de sporen van een ontwikkeling van duizenden jaren en de vele historische elementen en structuren maken het mogelijk die geschiedenis te ‘lezen’ (Barends et al., 2000). Het is dan ook onzin om zware ingrepen te rechtvaardigen met de opmerking dat ‘nieuwe cultuurhistorie’ wordt gemaakt, zoals de ecoloog Frans Vera doet: “Hoewel daarbij nu bestaande cultuurlandschappen verloren kunnen gaan, betekent natuurontwikkeling geen verlies van onze cultuur, maar een volgende stap (Vera, 1998). Uiteraard heeft onze generatie de plicht om nieuwe zaken aan het landschap toe te voegen en daarbij hoge kwaliteitseisen te stellen. Maar wie een historisch cultuurlandschap vergraaft tot ‘nieuwe natuur’ voegt weliswaar een nieuwe laag aan het cultuurlandschap toe maar poetst tegelijk duizenden jaren geschiedenis weg. Bovendien zijn historische landschappen, in tegenstelling tot een deel van de natuur, niet maakbaar en niet vervangbaar. EHS en ‘oude natuur’ Kijkend naar de oude cultuurlandschappen in de afgelopen vijftien jaar, moeten we helaas constateren dat de EHS voor die landschappen weinig heeft opgeleverd. In de eerste plaats werden de inspanningen en de financiële middelen in hoge mate geconcentreerd in de EHS met als gevolg een voortgezette achteruitgang van natuur- en landschapswaarden daarbuiten. Internationale vergelijking maakt duidelijk dat Nederland in het natuurbeleid geen slecht figuur slaat, maar dat het landschapsbeleid ver achterblijft (Aitchison, 1995; Van der Weijden & Middelkoop, 1998). De toekomst zal moeten uitwijzen of de nieuwe Nationale Landschappen een keerpunt vormen. In de tweede plaats is ook het landschapsbeleid binnen de EHS zwaar tegengevallen. Het Natuurbeleidsplan wekte nog de indruk dat de oude cultuurlandschappen tenminste binnen de EHS een toekomst zouden hebben (LNV, 1990; Haartsen et al., 1989). Het plan bevat bijvoorbeeld een kaart die laat zien dat een aanzienlijk deel van de EHS samenvalt met de overigens nogal vaag omschreven ‘gebieden met specifieke landschappelijke waarden’. In de praktijk werd de EHS echter voornamelijk ingevuld met ‘nieuwe natuur’ die bovendien in veel gevallen met weinig kennis van, en gevoel voor, het landschap werd ontworpen. Rivieren kregen nevengeulen die ze nooit hebben gehad (figuur 2) en kanalen werden in meanders gelegd. Een kras voorbeeld is de Heygraaf bij Maarn. De organisatie voor particulier en agrarisch natuurbeheer SBNL juicht in haar jubileumboek dat deze opnieuw meanderend gemaakt zal worden. Hoezo ‘opnieuw’? De Heigraaf is, waarschijnlijk in het begin van de twaalfde eeuw, gegraven als een kaarsrechte wetering. Diverse gebieden die ooit vanwege hun combinatie van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten zijn aangekocht, worden nu beheerd met grote grazers. Het leidt tot verwaarlozing en soms aantasting van historische landschapselementen zoals houtwallen en graften. Waar te weinig rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van een plek, dreigt een verdere uniformering van het landschap. Landschap en de EHS 115 Figuur 2 Herinrichting van de Kromme Rijn aan de oostzijde van Utrecht. Door meanders te graven met de schaal die bij een beek hoort, wordt voorbijgegaan aan het feit dat de Kromme Rijn een restgeul vormt van een van de grootste rivieren van Europa. We g 4 p ha sc en t e ew d t g We 2 1 naa r Rij nau w en to 3 Aanleg van: ‘Oude natuur’ dupe van kongsi ‘nieuwe natuur’ en landbouw Een dieperliggend probleem is de verschuiving van aandacht en geld van ‘oude natuur’ en landschap naar ‘nieuwe natuur’. Dat valt weer te verklaren door de krachtsverhoudingen binnen het verantwoordelijke ministerie van LNV. Dat is er altijd vooral voor de landbouw geweest. ‘Nieuwe natuur’ is, zoals hierboven al bleek, als sectoraal belang te combineren met intensieve landbouw. Zorg voor het cultuurlandschap is veel complexer, omdat het in agrarische gebieden veranderingen in de bedrijfsvoering nodig maakt. Een deel van de boeren wilde hier nog wel aan, het ministerie en de standsorganisaties niet (Renes, 2001). Een goede illustratie van de problematiek biedt het Pro116 Landschap 1 2 3 4 drie eilandjes een zijstroom een paddenpoel een loopbrug gramma Beheer. Dat gaat uit van een beloning van resultaten in plaats van goede bedoelingen en daar is zeker wat voor te zeggen, maar er zijn ook een paar problemen. In de eerste plaats is de subsidiëring verschoven van terreinen naar losse elementen. Waar een beheerder in het verleden nog vanuit een bredere beheervisie binnen een terrein met geld kon schuiven, is de subsidie nu gebonden aan afzonderlijke objecten zoals houtwallen of vogelnesten. Dat betekent dat de landschappelijke samenhang uit het zicht verdwijnt. In de tweede plaats komt slechts een beperkt aantal typen elementen voor subsidie in aanmerking. Dat zijn vooral elementen met ecologische waarde. Archeologische objecten, gebouwen, maar ook bijvoorbeeld lanen, solitaire bomen en de Texelse tuunwallen, vallen buiten 23(2) Het Kromme Rijngebied ten oosten van de A27 en ten noorden van de A 12. Google Earth het programma. Het Programma Beheer kan dan ook moeilijk anders worden gezien dan als een verschuiving van LNV-geld van landschap en cultuurhistorie naar natuur. Discussie De verwaarlozing van het landschap in de discussies over de EHS is onterecht. Er zijn drie redenen om het landschap juist een hoofdrol in de EHS te geven. Ten eerste is ook ‘nieuwe natuur’ een landschap, dat vaak zelfs evenzeer op landschap als op natuurtype wordt ontworpen. Ten tweede bestaat de EHS uit cultuurlandschappen en is een belangrijk deel van de gebieden binnen de EHS ooit als waardevol historisch cultuurlandschap aangekocht of voor bescherming aangewezen. Ten derde zijn er de agrarische en stedelijke landschappen buiten de EHS die ook investeringen verdienen in hun ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Of de huidige invulling van de EHS meer biodiversiteit oplevert dan de ‘oude natuur’ kan ik niet goed beoordelen. Volgens sommigen levert een volledig natuurlijk systeem het maximum aan biodiversiteit op, maar er zijn ook veel onderzoeken die aangeven dat de invloed van de mens in sommige gevallen niet alleen de landschappelijke kwaliteit, maar ook de biodiversiteit heeft vergroot (onder meer Dahlström et al., 2006; Heyd, 2005: 342). Er lijkt ergens een optimum te bestaan in de relatie tussen landbouw en natuurwaarden, waarbij landbouwkundig gebruik bij inLandschap en de EHS 117 Figuur 3 Het landschap als schilderij (omgeving Oudemirdum, Gaasterland). Bij de lijst staat een bord met de tekst: “Deze lijst is gemaakt in een paar uur. Dit landschap is door boeren geschilderd in de loop der jaren! In Den Haag bedacht men dat het anders moest, een waanzinnige gedachte. Ze meenden dat het mooier en beter zou kunnen. De Gaasterlanders hebben zich hiertegen massaal verzet en de aanslag kunnen voorkomen. Gaasterland is mooi, en dat houden we zo. I.V.G (Initiatiefgroep Verontruste Gaasterlanders, red.).” tensivering een tijdlang kan leiden tot een hogere natuurwaarde. Voorbij een bepaald punt leidt verdere intensivering echter tot een afname van die waarde. Een illustratie is de grutto, die zijn maximale aantal enkele decennia geleden bereikte maar sindsdien achteruit gaat. In ieder geval zijn verschillende diersoorten op de rode lijst in hoge mate afhankelijk van cultuurlandschappen. Het gaat daarbij vaak om soorten die in een natuurlijke situatie in Nederland zeldzaam zouden zijn geweest, maar waar ons land nu wel een internationale verantwoordelijkheid voor heeft. Overigens moet een begrip als diversiteit altijd worden bekeken op verschillende schalen. Natuurontwikkeling met behulp van grote gravers en grote grazers zal, zeker waar die plaatsvindt in een afgetrapt landbouwgebied, binnen dat gebied meestal een toename van landschappelijke diversiteit bewerkstellingen. Voor Nederland als geheel leidt dergelijke natuurontwikkeling echter tot een grotere landschappelijke uniformiteit. Dat maakt het van belang goed te overwegen waar dergelijke natuurontwikkeling plaatsvindt. Naar mijn mening zou de inrichting van de EHS meer rekening dienen te houden met de cultuurhistorische kwaliteit van het landschap. In cultuurhistorisch waardevolle landschappen zou het beheer moeten worden gericht op verhoging van de ecologische kwaliteiten binnen de bestaande landschappelijke structuren. Gebieden met weinig actuele landschappelijke waarden en hoge ecologische potenties zouden dan de plekken zijn voor grootschalige natuurontwikkeling. Voor de uiterwaarden in het rivierengebied zou dat een breuk betekenen met de huidige ontwikkeling, waarin juist de gebieden die nog niet grootschalig zijn ontgrond en die daardoor nog een hoge cultuurhistorische, aardkundige en belevingswaarde bezitten, worden afgegraven en (met de opbrengst van de verkoop van zand, klei en grind) omgezet in ‘nieuwe natuur’. 118 Landschap Intussen zijn de scherpe kanten van de tegenstelling tussen ‘oude’ en ‘nieuwe natuur’ af. De meeste terreinbeherende instanties zijn na de natuurontwikkelingsgolf teruggegaan naar een genuanceerd beleid, waarbij per terrein wordt bekeken welke vorm van inrichting en beheer het meeste oplevert voor natuur en landschap. Natuurontwikkeling is een strategie naast andere geworden. Daarin bestaan overigens nog wel verschillen tussen de afzonderlijke organisaties. Waar oude cultuurlandschappen de afgelopen vijftien jaar redelijk hebben doorstaan, is dat vaak meer aan de verminderde druk vanuit de landbouw te danken dan aan de verdiensten van de EHS. De omslag in het denken over landinrichting en, belangrijker, de bezuinigingen in die sector, hebben meer gedaan voor het behoud van de overgebleven historische landschappen dan al het natuur- en landschapsbeleid dat de rijksoverheid heeft voorgesteld. Beheer en herstel blijven echter achter. De grootste bedreiging is momenteel verstedelijking, vooral nu het Rijk de teugels lijkt te laten vieren. Daarbij kan de landbouw een partner zijn. Ik geef direct toe dat de landbouwsector er de afgelopen eeuw maar zelden in is geslaagd om natuur en landschap op een behoorlijke manier te beheren. De situatie is echter wel een andere aan het worden, nu in de landbouw het besef doordringt dat er zonder draagvlak onder de bevolking over een generatie geen landbouw meer zal zijn in dit land. Een deel van de boeren lijkt zelfs meer belangstelling voor landschap dan voor natuur te hebben (figuur 3). De toekomst zal vragen om andere samenwerkingsverbanden dan het verleden. Nawoord Dit artikel vormt een verkorte weergave van een voordracht tijdens de studiedag “Halverwege de EHS”, die de WLO op 7 december 2005 organiseerde. 23(2) Literatuur Aitchison, J., 1995. Cultural landscapes in Europe: a geographical perspective. In: B. von Droste, H. Plachter & M. Rössler (eds.). Cultural landscapes of universal value. Jena/Stuttgart/New York. Fischer: 272288. Barends, S., H.G. Baas, M.J. de Harde, J. Renes, T. Stol, J.C. van Triest, R.J. de Vries & F.J. van Woudenberg (red.), 2000. Het Nederlandse landschap; een historisch-geografische benadering. Utrecht. Matrijs (8e druk). Bervaes, J., 2004. Respect voor het landschap van het verleden. Landschap 21/1: 47-52. Bijlsma, M.P., 1995. Natuurontwikkeling en vormgeving; de relatie tussen cultuur en natuur en de betekenis daarvan voor het ontwerpen en vormgeven van natuur. Wageningen. IKC-Natuurbeheer, studiereeks Bouwen aan een Levend Landschap 30. Burny, J., 1999. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950); tweehonderd gesprekken samengevat. Maastricht. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, publicatie 42-1. Castree, N., 2005. Nature. London/New York. Routledge, Key Concepts in Geography series. Cosgrove, D.E., 1984. Social formation and symbolic landscape. London. Croom Helm. Reprint: Madison. University of Wisconsin Press 1998. Cronon, W., 1995. The trouble with wilderness; or, getting back to the wrong nature. In: W. Cronon (ed.). Uncommon ground; toward reinventing nature. New York/London. Norton: 69-90. Landschap en de EHS 119 Dahlström, A., S.A.O. Cousins & O. Eriksson, 2006. The history (1620-2003) of land use, people and livestock, and the relationship to present plant species diversity in a rural landscape in Sweden. Environment and History 12: 191-212. Davies, P., J.G. Robb & D. Ladbrook, 2005. Woodland clearance in the Mesolithic: the social aspects. Antiquity 79: 280-288. Dekker, J., 1993. De ontdekking van het kultuurlandschap; de bijdrage van de Werkgroep voor de Cultuurlandschappen van de Contactcommissie voor Natuur- en Landschapsbescherming 1944-1950; een voorstudie. Utrecht. Vakgroep Natuurwetenschap en Samenleving R.U. Denevan, W.M., 1992. The pristine myth: the landscape of the Americas in 1492. Annals of the Association of American Geographers 82: 369-385. Dirkmaat, J., 2005. Nederland weer mooi; op weg naar een natuurrijk en idyllisch landschap. Den Haag. ANWB i.s.m. Stichting Nederlands Cultuurlandschap. Etteger, R. van, 1999. Het Kunstwerk van het millennium: het Nederlandse landschap. Landschap 16/2: 123-125. Olwig, K., 1996. Recovering the substantial nature of landscape. Annals of the Association of American Geographers 86: 630-653. Padding, P. & H.J. Scholten, 1988. Ontwikkelingen in de landbouw, een ruimtelijk perspectief voor natuurontwikkeling? Landschap 5/3: 201-212. Renes, H., 2001. Ministerie van LNV faalt met historische cultuurlandschappen. Geografie 10 (4): 47-49. Renes, J., 2005. Wildparken in Nederland; sporen van een oude vorm van faunabeheer. Historisch-Geografisch Tijdschrift 23: 21-34. Schama, S., 1995. Landscape and memory. New York. Knopf. Schroevers, P.J., 1982. Landschapstaal; een stelsel van basisbegrippen voor de landschapsecologie. Wageningen. Pudoc Stevens, S., 1997. The legacy of Yellowstone. In: S. Stevens (ed.). Conservation through cultural survival; indigenous people and protected areas. Washington/Covelo. Island Press: 13-32. Vera, F., 1998. Ackeren tussen de Middeleeuwen en het Derde Millennium; natuurontwikkeling als reis door de tijd. In: F. Feddes et al. (red.). Oorden van onthouding; nieuwe natuur in verstedelijkend Nederland. Rotterdam. NAi: 100-105. Haartsen, A.J., A.P. de Klerk & J.A.J. Vervloet, 1989. Levend verleden; een verkenning van de cultuurhistorische betekenis van het Nederlandse landschap. 's-Gravenhage. SDU, Achtergrondreeks Natuurbeleidsplan 3. Weijden, W. van der & N. Middelkoop, 1998. Heeft Nederland veel of weinig natuurgebied? Een internationale vergelijking. Landschap 15/4: 225-230. Heyd, T., 2005. Nature, culture, and natural heritage: toward a culture of nature. Environmental Ethics 27: 339-354. WRR, 1992. Grond voor keuzen: vier perspectieven voor de landelijke gebieden in de Europese Gemeenschap.’s-Gravenhage. Sdu, rapporten aan de Regering 42. Hidding, M., J. Kolen & T. Spek, 2001. De biografie van het landschap; ontwerp voor een inter- en multidisciplinaire benadering van de landschapsgeschiedenis en het cultuurhistorisch erfgoed. In: J.H.F. Bloemers & M. H. Wijnen (red.). Bodemarchief in behoud en ontwikkeling; de conceptuele grondslagen. Assen. Van Gorcum: 7-109. Windt, H.J. van der, 1995. En dan: wat is natuur nog in dit land? Natuurbescherming in Nederland 1880-1990. Amsterdam/Meppel. Boom. Keulartz, J., S. Swart & H. van der Windt, 2000. Natuurbeelden en natuurbeleid; theoretische en empirische verkenningen. Den Haag. NWO Ethiek & Beleid. Leenders, K.A.H.W., 1995. Naar de climax van het gesloten landschap. In: H.F.J.M. van den Eerenbeemt (red.). Geschiedenis van NoordBrabant 1; traditie en modernisering 1796-1890. Amsterdam/Meppel. Boom: 142-151. LNV, 1990. Natuurbeleidsplan; regeringsbeslissing. Den Haag: 96-97. Louwe Kooijmans, L.P., 1997. Paleo-ecologie van het rivierengebied; het prehistorische landschap als referentie voor natuurontwikkeling? Landschap 14/3: 147-158. Mann, C.C., 2006. 1491; de ontdekking van precolumbiaans Amerika. Amsterdam. Nieuw Amsterdam/Manteau. Meeus, J., 1988. Lege decors en snelle clips; landbouw en landschap in het verenigd Europa na 1992. Landschap 5/4: 286-294. Mels, T., 1999. Wild landscapes; the cultural nature of Swedish National Parks. Lund. Lund UP. 120 Landschap 23(2)