uke
Uiterlijk
- uke
Naar frequentie | 530 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | uke | m: uken v: uka |
uker | ukene |
genitief | ukes | m: ukens v: ukas |
ukers | ukenes |
- (tijdrekening) week (tijdseenheid van 7 dagen berekend vanaf maandag t/m zondag)
- week (periode van 7 dagen)
- «For to uker siden ble hun innlagt ved hospitalet.»
- Twee weken geleden werd ze in het ziekenhuis verwezen.
- «For to uker siden ble hun innlagt ved hospitalet.»
- werkweek
- week (festiviteit, evenement, enz. dat zeven dagen of langer duurt)
|
|