stamme
Uiterlijk
- stam·me
- Afkomstig uit het Nederduits.
Naar frequentie | 8695 |
---|
- bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van stam
stamme, mv
- onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van stam
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | stamme |
tegenwoordige tijd | stammer |
verleden tijd | stammet stamma |
voltooid deelwoord |
stammet stamma |
onvoltooid deelwoord |
stammende |
lijdende vorm | stammes |
gebiedende wijs | stam |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking | [A]+[B] |
[A] stamme
- afkomstig zijn van, stammen
[B] stamme
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | stamme | stammen | stammer | stammene |
genitief | stammes | stammens | stammers | stammenes |
stamme
- (plantkunde) boomstam, stam
- (figuurlijk) vaste kern (bijv. fast personeel)
- (biologie) bestand, voorraad (van dieren of planten)
- (sociologie) stam, volksstam
- (grammatica) stam, stamwoord
- [2]: hoveddel
- [2]: kjerne
- [3]: bestand
- [4]: folkegruppe
- [1]: tre
- [1]: bark
- [1]: trestamme
- [3]: bjørnestamme
- [3]: viltstamme
- [4]: indianerstamme
- [4]: pygméstamme
- [2]: stammen i laget
vaste speler
- [4]: stammens hyl (krigsrop)
strijdkreet, strijdleus (krijgsgehuil)
- stam·me
- Afkomstig uit het Nederduits.
- bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van stam
stamme, mv
- onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van stam
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | stamme stamma |
tegenwoordige tijd | stammar |
verleden tijd | stamma |
voltooid deelwoord |
stamma |
onvoltooid deelwoord |
stammande |
lijdende vorm | stammast |
gebiedende wijs | stam stamma stamme |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking | [A]+[B] |
[A] stamme
- afkomstig zijn van, stammen
[B] stamme
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | stamme | stammen | stammar | stammane |
v | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | stamme | stamma | stammer | stammene |
stamme
- (plantkunde) boomstam, stam
- (figuurlijk) vaste kern (bijv. fast personeel)
- (biologie) bestand, voorraad (van dieren of planten)
- (sociologie) stam, volksstam
- (grammatica) stam, stamwoord
- [1+5]: stomn
- [2]: hovuddel
- [2]: kjerne
- [3]: bestand
- [4]: folkegruppe
- [1]: tre
- [1]: bork
- [1]: trestamme
- [3]: torskestamme
- [3]: viltstamme
- [4]: indianarstamme
- [4]: nomadestamme
- [1]: ei tjukk stamme
een dikke stam
- [2]: stamma i laget
vaste speler
Categorieën:
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 6
- Woorden in het Noors met audioweergave
- Woorden in het Noors met IPA-weergave
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Noors
- Zwak werkwoord klasse 1 in het Noors
- Werkwoord in het Noors
- Medisch in het Noors
- Zelfstandig naamwoord in het Noors
- Plantkunde in het Noors
- Figuurlijk in het Noors
- Biologie in het Noors
- Sociologie in het Noors
- Grammatica in het Noors
- Dubbele betekenis in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 6
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nynorsk
- Zwak werkwoord klasse 1 in het Nynorsk
- Werkwoord in het Nynorsk
- Medisch in het Nynorsk
- Zelfstandig naamwoord in het Nynorsk
- Plantkunde in het Nynorsk
- Figuurlijk in het Nynorsk
- Biologie in het Nynorsk
- Sociologie in het Nynorsk
- Grammatica in het Nynorsk
- Dubbele betekenis in het Nynorsk