fisker
Uiterlijk
- fis·ker
- Zelfstandig naamwoord: naamwoord van handeling van het Noorse werkwoord fiske met het achtervoegsel -er
Naar frequentie | 3770 |
---|
fisker
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fiske
fisker
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van fisk
fisker
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van fisk
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fisker | fiskeren | fiskere | fiskerne |
genitief | fiskers | fiskerens | fiskeres | fiskernes |
fisker, m