doctorandus
Uiterlijk
- Geluid: doctorandus (hulp, bestand)
- doc·to·ran·dus
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘iemand die geslaagd is voor doctoraalexamen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1790 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doctorandus | doctorandi doctorandussen |
verkleinwoord | - | - |
de doctorandus m
- iemand die het doctoraal examen heeft gedaan
- iemand die een proefschrift schrijft ter verkrijging van de graad van doctor en dus nog geen doctor is
- licentiaat (België)
- Het woord doctorandus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doctorandus" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "doctorandus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be