[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

das

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: daSdáš, dass

das

  1. (tijdrekening), (natuurkunde), (eenheid) het symbool voor decaseconde, een tijdseenheid van 101 seconde


  • das
  • [A] van Middelnederlands das, in de betekenis van ‘marterachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1] [2] [3]
  • [B] herkomst onzeker, mogelijk van Nedersaksisch dass [4] [5]
    • [1] in de betekenis van ‘stropdas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [3]
    • [2] in de betekenis van ‘halsdoek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1666 [3]
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord das dassen
verkleinwoord dasje dasjes

[A] de dasm

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Meles meles op Wikispecies, marterachtig roofdier
     Voornaamste doodsoorzaak van de das, die opvalt door zijn markante zwart-witte kop, is nog altijd het verkeer.[6]
  2. (dierkunde) gebruikt als benaming voor grotere marterachtig roofdieren met een lange snuit
     Dassen zijn dol op het eten van wespen, ze graven met hun poten wespennesten op en slaan dan wild met hun poten om zich heen om die wespen te vangen. Dus als wij wapperen, denkt die wesp: help, een das, ik moet me verdedigen.[7]
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord das dassen
verkleinwoord dasje dasjes

[B] de dasv / m

  1. (kleding) lange, smalle reep stof die om de hals wordt geknoopt
     Door het bovenste knoopje van je hemd dicht te knopen, zonder das, zet je jezelf bijvoorbeeld neer als rebel of kunstenaar.[8]
  2. (kleding) langwerpige en brede lap stof om de hals
     Op de ochtend na het onweer had heer Bommel zijn warme das omgedaan om een luchtje te gaan scheppen.[9]
  • [1] de das omdoen
  • [1] jasje dasje
    met colbert en stropdas (voor mannen: formeel gekleed)
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[10]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. das (marterachtig dier) op website: Etymologiebank.nl
  3. 3,0 3,1 3,2 "das" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. das (halsdoek) op website: Etymologiebank.nl
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 augustus 2022 Weblink bron
    F.G. de Ruiter
    “Stropers in Zuid-Limburg jagen op beschermde das” (5 december 1989) op nrc.nl op Wikipedia
  7. Bronlink geraadpleegd op 28 augustus 2022 Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “‘Mannetjes zijn gek op de sexy vrouwtjeswesp’” (31 juli 2022) op nrc.nl op Wikipedia
  8. Bronlink geraadpleegd op 28 augustus 2022 Weblink bron
    Ebele Wybenga
    “De wet van de witte boorden” (30 augustus 2014) op nrc.nl op Wikipedia
  9. Bronlink geraadpleegd op 28 augustus 2022 Weblink bron
    Marten Toonder
    “Heer Bommel en de Zonnige Kijk” (29 juli 1976) op nrc.nl op Wikipedia
  10. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


das

  1. (kleding) das; een lang stuk stof die om de hals gedragen wordt


  • das

das

  1. het (nominatief en accusatief enkelvoud onzijdig van van het bepaald lidwoord)
    «Das Haus ist eingestürzt.»
    Het huis is ingestort.

das

  1. dat
    «Das glaube ich nicht.»
    Dat kan ik niet geloven.

das

  1. dat (nominatief en accusatief enkelvoud onzijdig van van het betrekkelijk voornaamwoord)
    «Das Mädchen, das gestern noch zur Schule ging, liegt heute im Krankenhaus.»
    Het meisje, dat gisteren nog op school zat, is nu in het ziekenhuis.


Telwoord (hif)
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300
4 14 40 400
5 15 50 500
6 16 60 600
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900

das

  1. tien


das

  1. (roofdieren) das; marterachtig roofdier


vervoeging van
dar

das

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
vervoeging van
darse

das

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van darse