domineer
Uiterlijk
- do·mi·neer
vervoeging van |
---|
domineren |
domineer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van domineren
- Ik domineer.
- gebiedende wijs van domineren
- Domineer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van domineren
- Domineer je?
- Het woord domineer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.