[go: up one dir, main page]

 
Wesp
  • wesp
  • In de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wesp wespen
verkleinwoord wespje wespjes

de wespv / m

  1. (vliesvleugeligen) Apocrita   een zwart-geel gestreept vliesvleugelig insect dat geen mier of bij is
     Het leek alsof ik door duizenden wespen tegelijk werd gestoken, zo pijnlijk was het.[4]
  • Als door een wesp gestoken zijn
Onaangenaam verrast zijn en/of reageren
  • Het zijn niet de slechtste vruchten waaraan de wespen knagen.
Over goede mensen worden vaak verkeerde dingen gezegd.
  • Waar de wesp door vliegt, daar blijft de mug in hangen.
Wie vaak en/of veel verkeerd doet, loopt minder kans gestraft te worden dan wie slechts een kleine overtreding begaat.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
naamwoord wesp wespe

wesp

  1. (vliesvleugeligen) wesp