[go: up one dir, main page]

  • we·ke·lijks
stellend
onverbogen wekelijks
verbogen wekelijkse
partitief wekelijks

wekelijks [2] [3]

  1. eenmaal per week, elke week terugkerend
    • Dit is de wekelijkse markt. 

wekelijks

  1. eenmaal per week, elke week terugkerend
     Behalve Guthook raadpleegde ik ook af en toe het Water Report, een door vrijwilligers wekelijks bijgewerkt pdf-bestand dat de actuele waterstand aangeeft.[4]

wekelijks

  1. eenmaal per week, elke week
    • De kaasboer komt hier wekelijks langs. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. wekelijks op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be