vooropzeg
- voor·op·zeg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vooropzeg | |
verkleinwoord |
de vooropzeg m
- de minimum termijn dat een werkgever een werknemer vooraf in kennis moet stellen van een nakende afdanking (en dus moet uitbetalen)
- De formule Claeys berekent de vooropzeg voor werknemers in functie van de anciënniteit.
- In bepaalde gevallen moet de werknemer gedurende de vooropzeg niet meer werken.
- Het woord vooropzeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vooropzeg" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be