verzamelwoord
- ver·za·mel·woord
- samenstelling van verzamelen ww en woord zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verzamelwoord | verzamelwoorden |
verkleinwoord |
het verzamelwoord o
- (taalkunde) een zelfstandig naamwoord dat, hoewel het enkelvoud is, een veelheid van bijeenhorende dingen of zaken aangeeft
- ▸ ik had van jongs af aan geleerd om de meteorologische nuances te interpreteren, om de verschillende consistenties van sneeuw en natte sneeuw te bepalen door er slechts één blik op te werpen en er snel een vinger door te halen, of om regen niet als regen te zien maar als een verzamelwoord voor een arsenaal aan verschillende soorten neerslag[1]
- ▸ Cruijff wees onder meer op het gebrek aan handelingssnelheid bij de verdedigers van tegenwoordig. "Verdedigen is een verzamelwoord. Vroeger was 90 procent van de verdedigers eerst rechts- of linksbuiten. Als buitenspeler heb je veel meer technische bagage nodig en moet je handelingssnelheid hoog zijn. Dat hebben de verdedigers tegenwoordig niet en dat is dus een tekortkoming."[2]
- Het woord verzamelwoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)“Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium , ISBN 9789057598500
- ↑ Weblink bron “Een congres van vele visies en 'overleven' als kernwoord” (15-12-2014), NOS