tuba
- tu·ba
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuba | tuba's |
verkleinwoord | tubaatje | tubaatjes |
de tuba m
- (muziekinstrument) een koperen blaasinstrument met lage toon
- (medisch) een buis met een trompetvormige opening, zoals de eileider (tuba uterina of tuba Falloppi) en de buis van Eustachius (tuba auditiva)
- [1] bastuba
1. een koperen blaasinstrument met lage toon
2. een buis met trompetvormig
- Het woord tuba staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuba" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tuba" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tuba | tubas |
tuba
- tu·ba
- [3],[4] uit het Nederlands tuba
tuba
- derris, vlinderbloemige liaan (Derris elliptica )
- vissengif dat uit de wortels van de derris wordt gemaakt
- (muziekinstrument) tuba
- (medisch) tuba, aanduiding voor een buisvormig orgaan
- tu·ba
tuba m
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tuba | tubaen | tubaer | tubaene |
genitief | tubas | tubaens | tubaers | tubaenes |
- tu·ba
tuba m
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tuba | tubaen | tubaer | tubaene |
genitief |
- tu·ba
tuba g
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tuba | tuban | tubor | tuborna |
genitief | tubas | tubans | tubors | tubornas |
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tuba | tubas |
tuba v