snede
- sne·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snede | sneden (snedes) |
verkleinwoord | sneetje | sneetjes |
- scherpte, de kant waarmee gesneden wordt
- snee, iets wat gesneden is
- snee, plaats van doorsnijding
- (bij boeken) kant waar gestapelde pagina's van elkaar zijn losgesneden
- (vulgair) vagina
- «op het scherp van de snede»
- [1] (bij een tweestrijd) met uiterste inzet
- «op het scherp van de snede»
- Dit is de oorspronkelijke uitdrukking, met scherp als zelfstandig naamwoord dat op zichzelf al het dunste deel aangeeft. In het taalgebruik is scherp ook wel opgevat als bijvoeglijk naamwoord, waarvan de overtreffende trap gebruikt wordt: scherpst van de snede.[2]
1.
- Het woord snede staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snede" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ snede op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Op het scherpst / scherp van de snede op site Taaladvies.net; geraadpleegd 2015-02-15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be