roofdieren
- Geluid: roofdieren (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- roof·die·ren
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roofdieren | |
verkleinwoord |
de roofdieren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord roofdier
- meervoudsvorm als officiële benaming (zoogdieren) een orde Carnivora van zoogdieren die zich voornamelijk voeden met vlees en ander dierlijk materiaal
Er zijn ruim 279 soorten beschreven, waardoor het de op vier na grootste orde van zoogdieren is. Roofdieren komen wereldwijd voor, variërend van de koude poolgebieden tot de meest droge streken van de Sahara tot zelfs de open zee. - (figuurlijk) zeer agressieve mensen
- ▸ De schrijver was niet bepaald even goed als hij probeerde te verklaren en beredeneren wat hij al had beschreven, over hoe de oorlog een nieuw mensentype had geschapen dat bevrijd was van de zorgen van het grauwe dagelijkse leven, een nieuw ras, 'een elite van supermannen, jongleurs van de dood, schitterende roofdieren', mannen die in tegenstelling tot de pacifistische en verwekelijkte slappelingen van de democratie het nieuwe Duitsland zouden creëren.[1]
- [2] zie de categorie: Roofdieren in het Nederlands
- [2] beren, civetkatachtigen, hondachtigen, hyena's, katachtigen, kleine beren, kleine panda's, madagaskarcivetkatten, mangoesten, marterachtigen, oorrobben, stinkdieren, walrussen, zeehonden
- roofdierachtig, roofdierenaard, roofdierengebit, roofdierenopvangcentrum, roofdiergebit, roofdierkapitalisme, roofdieroog, roofdierstadium, roofdiertand
- Het woord roofdieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691