pook
- pook
- In de betekenis van ‘rakel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1799 [1]
vervoeging van |
---|
poken |
pook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poken
- Ik pook.
- gebiedende wijs van poken
- Pook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poken
- Pook je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pook | poken |
verkleinwoord | pookje | pookjes |
- een stang om het vuur op te porren
- de versnellingshendel van een auto
- (schertsend) een dikke naainaald, breinaald of haarspeld
1. stang om het vuur op te porren
2. versnellingshendel van een auto
- Het woord pook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pook" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pook" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be