[go: up one dir, main page]

  • nauw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nauw nauwer nauwst
verbogen nauwe nauwere nauwste
partitief nauws nauwers -

nauw [3]

  1. een geringe breedte hebbend

het nauwo

  1. zeeëngte
    • De schepen passeerden het Nauw van Calais. 
  2. knel, nood
    • Wij kwamen in het nauw toen de benzine opraakte. 
  1. «Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen.»
    Een noodsituatie leidt tot onvoorspelbaar gedrag.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]