lijn
- lijn
- van Middelnederlands lijnde, line; in de betekenis van ‘touw’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lijn | lijnen |
verkleinwoord | lijntje | lijntjes |
- een getekende streep (op o.a. papier)
- Onder de lijn staat de som van de getallen.
- (wiskunde) Een denkbeeldige verbinding (zonder dikte) tussen twee punten in een 2 of 3 dimensionale ruimte
- Tussen twee punten van een plat vlak, geeft een rechte lijn de kortste verbinding aan.
- (scheepvaart) touw
- Een uit meerdere kardelen samengeslagen touw tot een omtrek kleiner dan 4 cm noemt men een lijn.
- een gespannen touw, zoals een waslijn, hengelsnoer of een aangelijnde hond
- De huisvrouw hing de gewassen kleding op aan de lijn.
- De sportvisser had zojuist een snoek aan de lijn.
- In het bos moet de hond aan de lijn gehouden worden.
- de verbinding die mensen hebben wanneer ze via de telefoon met iemand in gesprek zijn
- Ik heb nu mijn moeder aan de lijn.
- ▸ Ik probeerde het nogmaals maar de lijn was wederom heel slecht en de helft van mijn woorden viel weg.[4]
- de verbinding tussen twee plaatsen, die onderhouden wordt door een boot, bus, vliegtuig
- De luchtvaartmaatschappij onderhoudt de lijn Amsterdam - Londen.
- (sport) de streep aan de rand en op het sportveld
- De voetbal ging over de lijn.
- een serie aanverwante producten die door één fabrikant worden geproduceerd
- De fabrikant produceerde een kledinglijn.
- de weg waarlangs een persoon of bepaald iets zich beweegt, of dient te bewegen
- De fabriek hanteerde bij de assemblagelijn een richtlijn om de veiligheid te waarborgen.
- Een verhaal met een duidelijke lijn.
- een bepaald standpunt
- De twee politica zaten op één lijn met hun standpunten.
- leiband, riem om een huisdier in toom te houden
- een reeks van bloedverwanten die een ouder-kindrelatie met elkaar hebben
- ▸ Later in de geschiedenis veranderde de naam van het geslacht in de Chantery en de laatste in de mannelijke lijn van deze duizendjarige familie ben jij.[5]
- [2] curve, grafiek, kromme, lijnrecht, lineair, lijnenspel, rechte
- [2] punt, driehoek, vierkant, cirkel, geometrie, meetkunde
- [3] landvast, reep, schoot, stag, tros, val
|
- De lijn trekken
niet doorwerken maar weinig doen
- Eén lijn trekken of Dezelfde lijn trekken
dezelfde mening hebben
- [2]: een lijn doortrekken
- [4]: iemand aan het lijntje houden
- [9]: aan de lijn denken
2.
11. een band, riem om een huisdier in te tomen
vervoeging van |
---|
lijnen |
lijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lijnen
- Ik lijn.
- gebiedende wijs van lijnen
- Lijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lijnen
- Lijn je?
- Het woord lijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lijn" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ lijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "lijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be