kauw
- kauw
- In de betekenis van ‘kraaiachtige zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1279.[1]
- erfwoord: Middelnederlands ca, couwe, uit Oudnederlands *kāwa, ontwikkeld uit Oergermaans *kawō, een klanknabootsing naar het krassende geluid van de vogel.[2] Evenals Oudsaksisch kāa (waaruit Nederduits Kajak(en)), Oudhoogduits chāha, kāa, kā en Fries ka; daarnaast Engels chough ‘alpenkraai’, Noors kaie en Zweeds kaja.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kauw | kauwen |
verkleinwoord | kauwtje | kauwtjes |
- (zangvogels) Corvus monedula , eem zwarte zangvogel met een grijze nek uit de Corvidae
- Er zaten veel kauwtjes in de bomen.
1. Corvus monedula, eem zwarte kraaiachtige zangvogel met een grijze nek
vervoeging van |
---|
kauwen |
kauw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kauwen
- Ik kauw.
- gebiedende wijs van kauwen
- Kauw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kauwen
- Kauw je?
- kauwbeweging, kauwborstel, kauwdrug, kauwen, kauwer, kauwgebit, kauwgom, kauwgum, kauwgummi, kauwijzer, kauwmaag, kauworgaan, kauwpoten, kauwsnoep, kauwspier, kauwster, kauwtandenborstel, kauwvermogen, kauwvlak
- Het woord kauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kauw" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kauw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kauw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be