ish
- ish
- zelfstandig gebruik van het suffix -ish dat aangeeft dan een eigenschap maar beperkte aanwezig is
ish
- (spreektaal) min of meer (de spreker neemt iets terug wat hij net zei)
- «Dinner was fine, ish.»
- Het avondeten was lekker, min of meer.
- «Dinner was fine, ish.»
- (spreektaal) ongeveer, bij benadering
- «I'll help you Wednesday. Ish.»
- Ik help je woensdag. Of zo.
- «I'll help you Wednesday. Ish.»