inzweren
- in·zwe·ren
- [A]: leenvertaling van Engels swear in ww ; op te vatten als samenstelling van in bw en zweren [1]
- [B]: samenstelling van in bw en zweren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inzweren |
zwoer in |
ingezworen |
klasse 2 | volledig |
[A] inzweren
- overgankelijk beëdigen, iemand de (ambts)eed af laten leggen
- Toen burgemeester Janssens in de Antwerpse brandweerkazerne Zuid enkele rekruten inzwoer, stak hij zijn afkeuring voor vrouwonvriendelijke posters niet onder stoelen en banken.[3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inzweren |
zwoor in |
ingezworen |
klasse 2 | volledig |
- samenstelling van in en zweren
[B] inzweren
- absoluut, onpersoonlijk, (medisch) (van een wond, infectie) zich door zweren een weg naar de binnenkant van het lichaam weten te vreten
- Het is tot op het been ingezworen.
- De officiële Woordenlijst Nederlandse taal vermeldt alleen zwoor in, hoewel inzwoer in de praktijk vaker voorkomt dan inzwoor. Die laatste vorm blijkt verder in modern Nederlands vooral te worden gebruikt voor betekenis [A], waar het eigenlijk zwoer in zou moeten zijn.
- Het woord inzweren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inzweren" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ *Nieuwblad.be 4-10-2007
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be