inweken
- in·we·ken
- samenstelling van in bw en weken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inweken |
weekte in |
ingeweekt |
zwak -t | volledig |
inweken [1]
- onovergankelijk in een vloeistof liggen om week te worden
- overgankelijk in een vloeistof leggen om het week te maken
vervoeging van |
---|
inwijken |
inweken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inwijken
- ...dat wij inweken.
- ...dat jullie inweken.
- ...dat zij inweken.
- ...dat wij inweken.
- Het woord inweken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inweken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be