insprong
- in·sprong
vervoeging van |
---|
inspringen |
insprong
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inspringen
- ... dat ik insprong.
- ... dat jij insprong.
- ... dat hij, zij, het insprong.
- ... dat ik insprong.
- Het woord insprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insprong" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be