[go: up one dir, main page]

  • in·drui·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
indruisen
druiste in
ingedruist
zwak -t volledig

indruisen

  1. inergatief ~ tegen tegenstrijdig zijn met iets, een regel overtreden
    • Die zin druist ook in tegen mijn taalgevoel. 
92 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be