hoofdig
- hoof·dig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hoofdig | hoofdiger | hoofdigst |
verbogen | hoofdige | hoofdigere | hoofdigste |
partitief | hoofdigs | hoofdigers | - |
hoofdig [2]
- x-hoofdig: met x personen
- ▸ De verdachte is afkomstig uit de gemeente Kollumerland. De politie wist hem te achterhalen door het signalement van het slachtoffer en een aantal tips. In totaal kwamen er veertig meldingen binnen. Een 25–hoofdig rechercheteam trekt deze allemaal na.[3]
- overmatig vasthoudend aan de eigen mening
- [2] koppig, eigenwijs, eigenzinnig, stijfhoofdig, vasthoudend, onhandelbaar, onbuigzaam, weerspannig, onverzettelijk, halsstarrig
- eenhoofdig, ijlhoofdig, warhoofdig, driehoofdig, hardhoofdig, heethoofdig, kaalhoofdig, leeghoofdig, meerhoofdig, tweehoofdig, stijfhoofdig, zwaarhoofdig
- Het woord hoofdig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoofdig" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ hoofdig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Verdachte Friese verkrachtingszaak aangehouden” (17-01-2006), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be