[go: up one dir, main page]

  • hoofd·huur·der
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdhuurder hoofdhuurders
verkleinwoord

de hoofdhuurderm

  1. de belangrijkste huurder (van een woning)
     Uiteindelijk, voordat de etage in de Nepveustraat weer werd overgedragen aan de sjoemelaar die de hoofdhuurder was, vond iemand Tonio's horloge boven op het muurtje dat de douche van de we scheidde. De beugelsluiting van de armband bleek kapot.[1]
     Voor 210.000 forint per dag, zo'n 700 euro, krijgt de huurder zeven gasthuizen met in totaal 39 slaapplaatsen, vier straten, een bushalte, een kippenren, twee koeien, drie schapen en vier hectare akkerland. Daarnaast mag de hoofdhuurder zich tijdelijk loco-burgemeester noemen van achttien inwoners.[2]


  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Hongaars dorpje te huur als vakantieadres” (25-02-2015), NOS