hoofdhaar
Niet te verwarren met: Hoofdhaar |
- hoofd·haar
- van Middelnederlands hovethaer, op te vatten als samenstelling van hoofd zn "kop van een mens" en haar zn "vezel die uit de huid groeit" [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoofdhaar | hoofdharen |
verkleinwoord | hoofdhaartje | hoofdhaartjes |
het hoofdhaar o
- haardos bovenop, opzij en aan de achterkant van een mensenhoofd, die vaak dikker en langer is dan de beharing op de rest van het lichaam
- enkele vezel uit de haardos van een mens
- Het woord hoofdhaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoofdhaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be