[go: up one dir, main page]

  • hoer
  • In de betekenis van ‘prostituee’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hoer hoeren
verkleinwoord hoertje hoertjes

de hoerv

  1. een vrouw die tegen betaling seksuele diensten verricht
    • In die straat kun je veel hoertjes aantreffen. 
  2. (scheldwoord) (figuurlijk) nare vrouw; vooral gebruikt met de bijgedachte dat ze relaties onderhoudt met een of meer mannen waarmee ze niet getrouwd is
    ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
     De toon is eerder ironisch dan paternalistisch, iets wat wij als liefhebbers van het mede door Reid bedachte pluimveeduo Fokke en Sukke natuurlijk hogelijk waarderen. Maar hoe zal die toon vallen bij het soort mensen voor wie het hele leven in het teken staat van het kankeren op die hoer van hiernaast?[3]
  • hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar
God houdt van iedereen
vervoeging van
hoeren

hoer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoeren
    • Ik hoer. 
  2. gebiedende wijs van hoeren
    • Hoer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoeren
    • Hoer je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]