heitje
- heit·je
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: kwartje’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heitje | heitjes |
verkleinwoord |
het heitje o dim. tant.
- (Jiddisch-Hebreeuws), (numismatiek), (informeel) vijf stuivers, kwartje
- Een heitje voor een karweitje
Een kwartje voor een klein klusje aan huis (bij padvinders e.d.)
- hee (als substantief)
het heitje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hei
- Het woord heitje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heitje" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "heitje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be