[go: up one dir, main page]

Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Haas


 
1. Een haas, Lepus europaeus  .
  • haas
enkelvoud meervoud
naamwoord haas hazen
verkleinwoord haasje haasjes

de haasm

  1. (haasachtigen) benaming voor dier uit het geslacht Lepus  , met lange achterpoten, een gespleten lip en lange oren
    1. (Nederland, België) Lepus europaeus   (Europese haas)
    • Er zat een haas in het veld. 
  2. (zoötomie), (voeding) een malse magere spier onder de lenden van slachtdieren
    • Biefstuk van de haas. 
  3. (sport) (figuurlijk) deelnemer die in het eerste deel van een race bewust een hogere snelheid aanhoudt dan hij kan volhouden, zodat het tempo van de race gunstiger is voor een of meer betere deelnemers
  • Als een haas
Heel snel
  • Het haasje zijn
Slachtoffer zijn, opgejaagd worden
  • Weten hoe de hazen lopen
Weten hoe het er ergens aan toegaat
  • Zijn naam is haas
Hij doet alsof hij van niets weet
  • Wat de vos niet weet, weet de haas ook niet
Je kunt niet iets weten wat je nooit is verteld
  • Je weet nooit hoe een koe een haas vangt
Voor een ogenschijnlijk onoplosbaar probleem bestaat misschien toch een oplossing

[1] "dier uit het geslacht Lepus"

  • Veel honden zijn der hazen dood
Tegen een overmacht legt men het af
  • Oude hazen kennen de stroppen
Door ervaring wordt men wijzer
  • Gebraden hazen lopen de slaper niet in de mond
Wie niet werkt, blijft arm
  • Een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg
Het is beter om iets langzaam maar wel goed te doen, dan om het snel en slordig af te maken
  • Wie twee hazen jaagt, vangt er geen enkele
Twee dingen tegelijk proberen te doen levert niets op
  • Honden aan de lijn vangen geen hazen
Om iets te bereiken is vrijheid van handelen nodig
  • Een haas is graag waar hij geworpen is
Men blijft graag in zijn geboortestreek
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]