drop
- drop
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | drop | droppen |
verkleinwoord | dropje | dropjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | drop | drops |
verkleinwoord | dropje | dropjes |
- (snoepgoed) zwart gekleurd snoepgoed gemaakt van o.a. zoethoutextract, bindmiddel, suiker. (jap: Vlaams).
- Ik heb een grote zak drop gekocht.
- (badminton) slag waarmee de shuttle vlak achter het net wordt gespeeld
- Vandaag gaan we trainen op de drop, een speler speelt enkel drops, de andere speler gaat lobben.
- druppel
- [3] van de regen in de drop komen
van iets vervelends in iets nog ergers komen
zwart gekleurd snoepgoed
slag waarmee de shuttle vlak achter het net wordt gespeeld
vervoeging van |
---|
droppen |
drop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van droppen
- Ik drop.
- gebiedende wijs van droppen
- Drop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van droppen
- Drop je?
- Het woord drop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "drop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ drop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ drop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ drop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
drop | drops |
drop
- druppel
- achteruitgang, daling
- oorbel
- toneelgordijn
- valklep, valluik
- dropping, het droppen
- (sport) dropkick
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to drop |
he/she/it | drops |
verleden tijd | dropped |
voltooid deelwoord |
dropped |
onvoltooid deelwoord |
dropping |
gebiedende wijs | drop |
to drop
- onovergankelijk druipen, druppelen
- onovergankelijk afnemen [5], dalen, teruglopen [1], verminderen
- onovergankelijk ophouden [1]
- onovergankelijk, (informeel) betrapt worden
- overgankelijk afgeven, afleveren
- overgankelijk laten druipen/druppelen
- overgankelijk laten vallen/zakken; droppen
- overgankelijk ophouden/stoppen met
- overgankelijk, (sport) dropkicken
- overgankelijk, (informeel) betrappen
- overgankelijk, (informeel) innemen [5] (m.n. v. drugs)
- IPA: /drɔp/
- drop
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dropъty
drop m
- (trapachtigen) trap; een vogel uit de orde Otidiformes
- (trapachtigen) grote trap; een soort uit de familie Trappen [1]
- IPA: /drɔp/
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dropъty
- (trapachtigen) trap; vogel uit de orde Otidiformes
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /drɔp/
- drop
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dropъty
- (trapachtigen) trap; vogel uit de orde Otidiformes
- «Na území Česka žije drop velký a drop malý.»
- Op Tsjechisch grondgebied leven de grote en kleine trap.
- «Na území Česka žije drop velký a drop malý.»
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
nominatief | drop | dropi / dropové | |
genitief | dropa | dropů | |
datief | korte vorm | dropu | dropům |
lange vorm | dropovi | ||
accusatief | dropa | dropy | |
vocatief | drope | dropi / dropové | |
locatief | korte vorm | dropu | dropech |
lange vorm | dropovi | ||
instrumentalis | dropem | dropy |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)