datar
da·tar
- uit het Minangkabaus data
datar
- vlak, effen, glad
- «permukaan kolam itu datar bagai cermin»
- het oppervlak van de vijver was vlak als een spiegel
- «permukaan kolam itu datar bagai cermin»
- horizontaal
- monotoon
- «suara datar»
- monotoon
- «suara datar»
- oppervlakkig
- «Tak banyak jalan datar dalam kehidupan ini.»
- Het levenspad loopt zelden vlak.
- «Tak banyak jalan datar dalam kehidupan ini.»
- da·tar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
datar |
databa |
datado |
volledig |
datar
- onovergankelijk (~ de) dateren van
- overgankelijk dateren, van datum voorzien
- crediteren