[go: up one dir, main page]

  • bij·leg
vervoeging van
bijleggen

bijleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijleggen
    • ... dat ik bijleg. 
75 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be