[go: up one dir, main page]

  • be·nieu·wen
  • afgeleid van  nieuw bn  met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
benieuwen
benieuwde
benieuwd
zwak -d volledig

benieuwen

  1. onovergankelijk met meewerkend voorwerp nieuwsgierigheid opwekken bij (met een gebeurtenis als onderwerp)
    • Het benieuwde hem enorm wat er in Iran aan het gebeuren was. 
    • Over die zaken wil ik dus wel graag weten wat Europa gaat doen. Wat is de zeggenschap? Kunnen ze daar gewoon even beslissen dat ze wapens die kant op sturen? Wie hoort daarvan? Wie weet daarvan? Die dingen benieuwen mij. [2]
  • het zal mij benieuwen
    ik wil heel graag weten, ik ben heel nieuwsgierig
95 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]