[go: up one dir, main page]

  • be·je·gen·de
vervoeging van
bejegenen

bejegende

  1. enkelvoud verleden tijd van bejegenen
    • Ik bejegende. 
    • Jij bejegende. 
    • Hij, zij, het bejegende. 
  2. verbogen vorm van bejegend, voltooid deelwoord van bejegenen