[go: up one dir, main page]

[1] Batterijen.
  • bat·te·rij
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘artillerieafdeling’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Van het Franse batterie, dat is afgeleid van het Oudfranse werkwoord batre, "slaan", wat weer teruggaat tot het Latijnse battuere; met het achtervoegsel -erij
enkelvoud meervoud
naamwoord batterij batterijen
verkleinwoord batterijtje batterijtjes

de batterijv

  1. (elektronica) een elektrotechnische component waarin elektrische energie kan worden opgeslagen
    • We kennen oplaadbare batterijen die je vele keren kunt gebruiken en batterijen die je maar één keer kunt gebruiken. 
    • In België kan de batterij van je auto leeg zijn zodat de auto niet meer kan starten, in Nederland noemen we dat een lege accu. 
  2. (militair) een opstelling van zware wapens op het slagveld
    • De infanterie beschikt over een krachtige batterij. 
  3. (schaak) een situatie waarin twee stukken elkaar verdedigen
  4. (veeteelt) een plek waar op grote schaal kippen worden gehuisvest
    • In deze batterij zitten duizenden kippen. 
  5. een groot aantal
    • Er was een hele batterij krantenbezorgers nodig om de zaterdagkrant op tijd te bezorgen. 
     En als er een relletje dreigt uit te breken, dan gooit de reisbranche er subiet een batterij advocaten tegenaan.[2]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]