aankoopprijs
- aan·koop·prijs
- samenstelling van aankoop zn en prijs zn
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | aankoopprijs | aankoopprijzen |
| verkleinwoord | aankoopprijsje | aankoopprijsjes |
de aankoopprijs m
- (handel) de hoeveelheid geld die een handelaar betaalt bij het kopen van een product
- ▸ De nabestaanden van een consortium van Joodse kunsthandelaren haalden eerder bakzeil bij de Duitse commissie die gaat over de teruggave van kunst die geroofd werd door de nazi's. De handelaren kochten de Welfenschatz in 1929 aan en verkochten die in 1935 voor ongeveer de helft van de aankoopprijs aan de deelstaat Pruisen. De aankoop was een cadeau van nazikopstuk Hermann Göring, destijds premier van Pruisen, aan Adolf Hitler.[1]
- ▸ Geld wordt dan verdiend met het verschil tussen de hogere verkoopprijs en de lagere aankoopprijs.[2]
- (economie) de hoeveelheid geld die een consument betaalt voor een product
- ▸ De Partij van de Arbeid wil mensen die een eerste woning willen kopen, tegemoetkomen met een overheidspremie. De partij denkt aan een premie van zo'n 5 procent van de aankoopprijs, met een maximum van 15.000 euro, zei lijsttrekker Lilianne Ploumen bij het NOS op 3-verkiezingsprogramma.[3]
- [1] verkoopprijs
- Het woord aankoopprijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑
Weblink bron “Amerikaans Hooggerechtshof buigt zich over Duitse roofkunstzaak” (06-12-2020), NOS
- ↑ Weblink bron “Shortsellers, beursspeculanten en activisten: de beurs is als het Wilde Westen” (03-02-2021), NOS
- ↑ Weblink bron “PvdA-lijsttrekker Ploumen: 'Geef jongeren premie voor aankoop eerste huis'” (23-02-2021), NOS
