56-jarig
- 56-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 56-jarig |
verbogen | 56-jarige |
partitief | 56-jarigs |
56-jarig
- 56 jaren durend
- Gedurende dit 56-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 56 jaar
- Bij de brand viel helaas een 56-jarig slachtoffer.
- Het woord '56-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.