[go: up one dir, main page]

  • ge·pland
vervoeging van: plannen…
verbogen vorm: geplande

gepland

  1. voltooid deelwoord van plannen
  2. vormt de voltooide tijden
    • De oppositie had een grote protestdemonstratie gepland, maar zei die om veiligheidsredenen te hebben afgelast. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • Het krijgen van kinderen wordt steeds meer gepland. 
  4. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • De afspraak is voor volgende week gepland. 
     ‘Ik ben op weg naar een huisje op een vakantiepark in Venlo, een weekendje weg met ons gezin, mijn ouders en mijn zus. Dat doen wij een keer per jaar, en dit was al een half jaar van tevoren gepland.[1]
  1. attributief gebruikt
    • Mijn belangrijkste taak is de registratie van geplande en acute opnamen. 
  1.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant