[go: up one dir, main page]

Van de visser en zijn vrouw

literair werk van Gebroeders Grimm

Van de visser en zijn vrouw is een sprookje uit Kinder- und Hausmärchen (KHM19), opgetekend door de gebroeders Grimm. Het verhaal is ook bekend geworden door de versie van Van Nelle (Het tovervisje) uit de kinderboekenserie Piggelmee.

Van de visser en zijn vrouw
Illustratie uit Grimm's Household Tales, 1912 (Robert Anning Bell)
Illustratie uit Grimm's Household Tales, 1912 (Robert Anning Bell)
Auteur gebroeders Grimm
Originele titel Von dem Fischer und seiner Frau
Origineel gebundeld in Kinder- und Hausmärchen
Uitgiftedatum 1812
Land Duitsland
Genre sprookje
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Het verhaal

bewerken
Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.
 
 
 
 

Een arme visser en zijn vrouw wonen in een pot aan de zee. Op een dag vangt de visser een bot, die vertelt een betoverde prins te zijn. De bot vraagt de visser hem weer vrij te laten in ruil voor een wens. De visser laat de vis vrij, maar doet geen wens. Zijn vrouw vindt echter dat hij best een fatsoenlijk hutje had kunnen wensen en stuurt hem terug. Als de visser weer bij de zee komt, is het water groen en geel geworden. De visser roept de bot en vertelt wat voor wens zijn vrouw heeft. De wens wordt vervuld; als de visser thuiskomt, zit zijn vrouw in een huisje dat compleet is ingericht.

Maar de vrouw is al snel niet meer tevreden; ze vindt dat de vis ook wel een groot kasteel had kunnen geven en stuurt haar man daarom opnieuw naar de bot. Als de visser weer bij de zee komt is die inmiddels paars, donkerblauw, grijs en ondoorzichtig geworden. Ook deze wens wordt vervuld; als de man teruggaat staat op de plek van het kleine hutje nu een groot kasteel dat luxe is ingericht. Er is een grote binnenplaats, een tuin en een park. Er zijn vruchtbomen en veel dieren. De man is tevreden, maar zijn vrouw moet het nog bezien.

De vrouw wil, nu ze een kasteel heeft, ook koningin worden en de hele dag worden bediend. Opnieuw gaat de man, met grote tegenzin, naar de zee en ziet dat deze nu zwartgrijs is geworden. Het water stinkt verschrikkelijk. Ook deze wens vervult de vis; als de man terugkomt is het kasteel nog groter en zijn er vele dienaren.

Nu wil de vrouw zelfs keizerin worden. Als de man dit gaat vragen aan de vis, is de zee zwart en ondoorzichtig en ook is het slecht weer, rukwinden jagen de golven op. Als de man weer thuiskomt zijn er baronnen, graven en hertogen als dienaar aanwezig. Zijn vrouw draagt een kroon en heeft een scepter en rijksappel in de hand.

Vervolgens eist de vrouw tot paus te worden gemaakt. De visser gaat weer naar zee en ziet dat het weer verder is verslechterd, een zware storm teistert de kust. Hij roept de bot weer aan en vertelt wat zijn vrouw wil. Als hij terug naar huis gaat, ziet hij een grote kerk omringd door paleizen. Keizers en koningen liggen op hun knieën voor zijn vrouw. De visser zegt tegen haar dat ze nu eindelijk maar eens tevreden moet zijn.

Maar als de vrouw de volgende dag wakker wordt, besluit ze dat ze het allerhoogste wil; zelf God worden en zo de macht hebben om de zon en maan te laten verschijnen. Ze dwingt haar man opnieuw naar de zee te gaan, waar nu een heuse orkaan woedt. De man roept de bot aan en brengt de wens van zijn vrouw over. Hierop zegt de bot tegen de man dat hij terug naar huis moet gaan; zijn vrouw zit deze keer opnieuw in de pot waar ze eerst in woonden, als straf voor haar grenzeloze hebzucht. Ze zijn weer net zo arm als in het begin.

De vrouw beseft dat ze fouten gemaakt heeft en vraagt haar man om haar nooit meer in de steek te laten: ze zijn bij elkaar en dat is al voldoende.

Achtergronden bij het sprookje

bewerken

Bronnen

bewerken

Dekker, Ton en anderen, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling en variaties, Uitgeverij SUN, Nijmegen, 1997