kapitaal
Étymologie
modifier- Du français capital.
Nom commun
modifier| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | kapitaal | kapitalen |
| Diminutif | kapitaaltje | kapitaaltjes |
kapitaal \ka.pi.ta:l\ neutre
- (Finance) Capital.
Maatschappelijk kapitaal.
- Capital social, capital statutaire.
Geplaatst kapitaal.
- Capital souscrit.
(Vol)gestort kapitaal.
- Capital versé.
Het toegestane kapitaal.
- Le capital autorisé.
Het benodigde kapitaal bijeenbrengen.
- Réunir les fonds nécessaires.
Het minimumkapitaal was bij de oprichting van de vennootschap niet volgestort.
- Le capital minimum n’a pas été entièrement libéré à la constitution de la société.
Vast kapitaal.
- Capitaux permanents.
Nieuw kapitaal.
- Argent frais.
Het vlottende kapitaal.
- Les capitaux circulants.
Kapitaal vrijmaken / aantrekken / werven.
- Lever des capitaux.
Het nog te storten kapitaal.
- Le non-versé.
Uitbreiding van het kapitaal.
- Augmentation de capital.
Vermindering van het kaptaal.
- Réduction du capital.
Synonymes
modifierTaux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 98,8 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- (Région à préciser) : écouter « kapitaal [ka.pi.ta:l] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]