kamer
Étymologie
modifierNom commun
modifierNombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | kamer | kamers |
Diminutif | kamertjie | kamertjies |
kamer \Prononciation ?\
Synonymes
modifierPrononciation
modifier- Afrique du Sud : écouter « kamer [Prononciation ?] »
Étymologie
modifier- Du latin camera.
Nom commun
modifierNombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | kamer | kamers |
Diminutif | kamertje | kamertjes |
kamer \ka.mœɾ\ féminin/masculin
- Chambre.
Een gemeubileerde kamer.
- Une chambre meublée, un meublé.
- Pièce.
- Een vierkamerappartement.
- Un appartement de quatre pièces.
- Een vierkamerappartement.
- (Travail) Cabinet.
- Salle.
- De huiskamer.
- La salle de séjour.
- De huiskamer.
- (Anatomie) Ventricule.
- De twee kamers van het hart.
- Les deux ventricules du cœur.
- De twee kamers van het hart.
Antonymes
modifierDérivés
modifier- aalmoezenierskamer
- achterkamer
- babykamer
- badkamer
- behandelkamer
- belastingkamer
- bellenkamer
- bestekamer
- binnenkamer
- binnenskamers
- bodekamer
- boedelkamer
- boekenkamer
- bovenkamer
- bovenvoorkamer
- broodkamer
- consistoriekamer
- controlekamer
- dakkamer
- decompressiekamer
- directiekamer
- doorzonkamer
- dradenkamer
- droogkamer
- eenkamerappartement
- eenkamerstelsel
- eenkamerwoning
- Eerste Kamer
- eetkamer
- executiekamer
- fraudekamer
- garderobekamer
- gaskamer
- gastenkamer
- gehoorkamer
- gelagkamer
- gerfkamer
- gildekamer
- gipskamer
- grafkamer
- grondkamer
- gruwelkamer
- handelskamer
- hangkamer
- hartkamer
- heemkamer
- hersenkamer
- hogedrukkamer
- hotelkamer
- huiskamer
- insteekkamer
- ionisatiekamer
- isolatiekamer
- isoleerkamer
- juniorkamer
- kaartenkamer
- kaaskamer
- kamenier
- kameraar
- kamerantenne
- kamerarrest
- kamerband
- kamerbewaarder
- kamerbewoner
- kamerbreed
- kamerbroeder
- kamerbuks
- kamerbureau
- kamercentrale
- kamerconcert
- kamerdebat
- kamerden
- kamerdeur
- kamerdienaar
- kamerdoek
- kamerdoeks
- kamerfibrilleren
- kamergeleerde
- kamergeleerdheid
- kamergenoot
- kamergymnastiek
- kamerheer
- kamerhoek
- kamerhoog
- kamerhuur
- kamerinrichting
- kamerjapon
- kamerjas
- kamerjazz
- kamerjongen
- kamerjonker
- kamerjuffer
- kamerkennel
- kamerkleur
- kamerkoor
- kamerkruid
- kamerleven
- Kamerlid
- kamerlinde
- kamerling
- kamermeid
- kamermeisje
- kamermuil
- kamermusicus
- kamermuziek
- kamernummer
- kamerolifant
- kameropera
- kamerorgel
- kamerorkest
- kamerplant
- kamerpot
- kamerscherm
- kamerschut
- kamerspel
- kamerspeler
- kamerspin
- kamerstoel
- kamerstuk
- kamertemperatuur
- kamertoon
- kameruitspraak
- kamerverhuur
- kamerverslag
- kamervocht
- kamervoorzitster
- kamervoorzitter
- kamervotum
- kamervraag
- kamerwacht
- kamerwater
- kamerzanger
- kamerzuur
- kantelkamer
- kapittelkamer
- kelderkamer
- kerkenkamer
- keurkamer
- kinderkamer
- kleedkamer
- klimaatkamer
- koelkamer
- koffiekamer
- kraamkamer
- kruitkamer
- kunstkamer
- kweekkamer
- leefkamer
- leeskamer
- leraarskamer
- lerarenkamer
- linkerkamer
- linnenkamer
- logeerkamer
- machinekamer
- magmakamer
- martelkamer
- meldkamer
- milieukamer
- modelkamer
- muziekkamer
- nevelkamer
- oefenkamer
- onderkamer
- ondernemingskamer
- ontbijtkamer
- ontleedkamer
- ontvangkamer
- oogkamer
- operatiekamer
- opkamer
- opperkamer
- oudheidkamer
- oudheidskamer
- pachtkamer
- paskamer
- peeskamer
- perskamer
- pijnkamer
- politiekamer
- postkamer
- pronkkamer
- provisiekamer
- raadkamer
- radiokamer
- rariteitenkamer
- rechtkamer
- rederijkerskamer
- rederijkkamer
- regelkamer
- regentenkamer
- regiekamer
- registratiekamer
- rekenkamer
- respiratiekamer
- rommelkamer
- rookkamer
- rouwkamer
- rustkamer
- schakelkamer
- schatkamer
- schepenkamer
- slaapkamer
- snijkamer
- speelkamer
- spreekkamer
- stemkamer
- stijlkamer
- strafkamer
- studeerkamer
- studentenkamer
- tekenkamer
- tolkamer
- toonkamer
- tuinkamer
- Tweede Kamer
- tweepersoonskamer
- typekamer
- vacuümkamer
- verbandkamer
- verbrandingskamer
- vergaderkamer
- verhoorkamer
- verkoeverkamer
- verloskamer
- verrekeningskamer
- verzekeringskamer
- vonkenkamer
- voorkamer
- voorraadkamer
- vreemdelingenkamer
- wachtkamer
- wapenkamer
- weeskamer
- werkkamer
- woonkamer
- wrakingskamer
- ziekenhuiskamer
- ziekenkamer
- zijkamer
- zitkamer
- zolderkamer
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « kamer [ka.mœɾ] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « kamer [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Forme de nom commun
modifierkamer \Prononciation ?\
- Génitif pluriel de kamera.